Statenkwartier van toen: Soutanes in het straatbeeld
door Karel Wagemans
Sinds het begin van de jaren 1950 konden de vertellingen van Giovaninno Guareschi over de Italiaanse dorpspastoor Don Camillo ook in Nederland op een enthousiast onthaal rekenen. Dat die in vertaling door uitgeverij De Fontein werden voorzien van rake tekeningen uit de pen van Karel Thole heeft daar ongetwijfeld veel aan bijgedragen. Zoals de krant Het Binnenhof in die dagen schreef: “Waarschijnlijk hebt u [Don Camillo] al zien liggen bij de boekwinkels met zijn rozerode bokserskop, zijn geweldige klauw van een hand en de twee kleine witte vleugeltjes, die pril uit zijn kolossale schouders omhoog schieten.” De toen net geopende boekhandel van Gerard Paagman zal het boek vast in zijn assortiment hebben gehad. Want die ondernemer beschikte steeds over een fijne neus waar het verkoopsuccessen betrof! Maar tot de kopers zullen wel niet meteen de ongeveer 20 paters van het Heilig Hart van Jezus hebben behoord, die sinds september 1945 als kloosterling gehuisvest waren op het Frederik Hendrikplein. Zij zorgden hier in die dagen voor de soutanes in het straatbeeld.
Hun congregatie werd in 1877 in Frankrijk opgericht en verkreeg omstreeks 1910 ook in ons land een kader van eigen signatuur. De activiteiten waren vooral gericht op het onderwijs, de gevangenenzorg en de missie. De leiding was van 1933 tot 1936 opgedragen aan pater Henricus M.J.A. Finke (1890-1967). Als zodanig was deze in mei 1934 verantwoordelijk voor de ingebruikneming van het eerste Haagse klooster van het Heilig Hart van Jezus. In diverse andere steden van ons land, waaronder Amsterdam en Rotterdam, waren dergelijke onderkomens toen reeds te vinden. In onze stad kwamen de paters al direct in het Statenkwartier terecht en wel op nummer 122 van de Eisenhowerlaan, indertijd nog Stadhouderslaan. Die locatie – tegenwoordig zit er een kinderopvang – diende als gevolg van de evacuatie in januari 1943 verlaten te worden. De paters kregen onderdak in het Bezuidenhout, maar hun huisvesting daar viel ten offer aan het noodlottige Britse bombardement van begin maart 1945, waarbij ook een der broeders omkwam.
Na de bevrijding werd Finke, in de jaren voordien te Amsterdam actief als pastoor, ingeschakeld om de ontheemde paters opnieuw van een eigen woonplek in Den Haag te voorzien. Zijn zoektocht leverde twee aan elkaar grenzende huurhuizen met de nummers 25 en 26 aan het Frederik Hendrikplein op. Die zouden door de paters tot april 1959 als klooster worden gebruikt; op nummer 26 was hiertoe een kapel ingewijd. Als broeder tussen de broeders nam Finke er zelf ook zijn intrek alvorens hij in 1951 werd benoemd tot rector van het St. Jeroen Convent te Delft. Hij heeft die functie tot 1957 bekleed en is 10 jaar nadien overleden. Uit het jaar van zijn benoeming dateert het door Jan Groenestein van hem vervaardigde portret, waarop de pater nogal korzelig oogt. Dat kon de grote katholieke emancipator Schaepman volgens de overlevering ook vaak zijn. En naar De Maasbode van 6 juli 1957 bij zijn afscheid als rector constateerde: Finke leek in meerdere opzichten op die roemruchte staatsman.
De op het Frederik Hendrikplein achtergebleven paters richtten zich ondertussen weer op hun specifieke aandachtsterreinen binnen het middelbaar onderwijs en de zielzorg in het gevangeniswezen. Ook waren zij in die periode actief betrokken bij de Katholieke Film Actie (KFA), die de betere film onder de aandacht wilde brengen van het Nederlandse volk. Minstens één katholieke landgenoot vond, dat de eind 1952 uitgebrachte humoristische film over don Camillo met Fernandel in de hoofdrol, beslist niet onder die noemer viel. Hij stuurde althans een boze brief naar de Nieuwe Tilburgsche Courant, die in de editie van 9 december 1952 werd geplaatst. Er valt onder meer in te lezen dat de briefschrijver het volstrekt onbegrijpelijk achtte, dat de rolprent in kwestie door de katholieke filmkeuring was gekomen. Het gebodene achtte hij ten hemel schreiend vanwege de spot met geloof en kerk. De redactie reageerde daarop met de mededeling door diverse vooraanstaande geestelijken verzekerd te zijn, dat er in die kring geen enkele aanstoot aan de vertoning was genomen. Integendeel zelfs! Dus wellicht bevonden de paters van het Frederik Hendrikplein zich ’s avonds ook tussen het publiek van Metropole Tuschinski aan de Carnegielaan, waar de film toen week na week volle zalen trok.
Voor zover daar in een kloostergemeenschap sprake kan zijn, was pater Johannis G. de Groot (1904-1983) onder zijn broeders een vertrouwde verschijning. Hij verrichtte al sinds de dagen van het klooster op de Eisenhowerlaan zijn werkzaamheden als administrateur voor het St. Janscollege, aanvankelijk een “filiaal” van het Aloysius College aan de Oostduinlaan, maar in 1948 verzelfstandigd en aan de paters van het Heilig Hart van Jezus toevertrouwd. De lessen werden in die dagen gegeven op vier verschillende locaties in de stad, omdat er hier nergens een ruim(er) schoolgebouw voorhanden was. Dat was uiteraard verre van ideaal. Als klooster bleken ook de huizen aan het Frederik Hendrikplein na verloop van tijd in praktisch opzicht minder te voldoen. Vooral het vele trappenlopen daar werd door de oudere paters als bezwaarlijk ervaren. Eind 1953 ontstonden er om die redenen plannen tot volledige nieuwbouw van college en klooster (met lift!) te komen in het westen van Den Haag, waar de stad zich aan het uitbreiden was. Die voorgenomen bouw begon drie jaar later en kwam in 1959 gereed: op de Treublaan voor het klooster en op het Colijnplein voor de school. Het was het sein voor het vertrek van de paters uit de huurhuizen aan het Frederik Hendrikplein. Als “bouwheer” speelde De Groot bij deze ontwikkelingen een centrale rol. Zijn gedreven inzet en stuwende kracht gaven vaart en richting aan het project, zoals na zijn dood in 1983 terecht is vastgesteld.
Het leegstaande klooster aan het Frederik Hendrikplein kreeg reeds in november 1959 een nieuwe bestemming als tehuis voor geestelijk gehandicapten, die wel in hun eigen levensonderhoud konden voorzien, maar niet bij machte waren zelfstandig te wonen. Ook dat is inmiddels alweer jaren verleden tijd. Evenals de bloei van de priesterschap van het Heilig Hart van Jezus, althans in ons land. Uit recente gegevens (september 2024) blijkt dat de congregatie in Nederland nog slechts 24 paters telt – in 1965 waren er dat meer dan 900. Deze afname, begonnen tegen 1970, is uiteraard niet zonder gevolgen gebleven. Het klooster aan de Treublaan diende hierdoor opgeheven te worden en wacht al sinds 2019 op de sloop. Het St. Janscollege aan het Colijnplein wist zich slechts te handhaven door reeds in de jaren 1990 naam en identiteit prijs geven. Dat is nu het Hofstad Lyceum.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!