Statenkwartier van toen: Krakeel rond het kanaal

door Karel Wagemans

“Als in een perfect georganiseerde show wisten honderden woedende buurtbewoners met luid gezang en geschreeuw in de interruptiemicrofoon de architect en vertegenwoordigers van de gemeente het spreken onmogelijk te maken. ‘Ik heb nog nooit zo iets meegemaakt, zelfs niet in de Schilderswijk,’ verzuchtte een gemeenteambtenaar na afloop.” Aldus een verslag in het dagblad Trouw van 7 november 1984 over het verloop van een voorlichtingsbijeenkomst ter zake de voorgenomen bouw van 550 woningwetwoningen aan de oevers van het Verversingskanaal tussen de Houtrustbrug en het gemaal bij de Willem de Zwijgerlaan. De architecten van het bureau Brasser, Teeuwisse en Pauw, die dat ontwerp wilden toelichten, werden “gewoon weggehoond”, zo wist de NRC een paar dagen later nog te vermelden. Het roerig samenzijn in de rotonde van het vroegere Houtrustgebouw werd daarom reeds voor de pauze beëindigd.

Het kanaal tussen Houtrustbrug en Willem de Zwijgerlaan, 1985 (HGA)

Het bouwproject, dat ook flats van zeven verdiepingen omvatte, is nadien in de prullenbak verdwenen. Echter niet omdat de gemeente alsnog waarde toekende aan de ingebrachte bezwaren tegen de aantasting van de bijzondere flora en fauna op beide kanaaloevers of de door de bewoners van de Kranenburgweg geuite vrees voor hun bedorven uitzicht. Maar vanwege een ongeveer honderd jaar oude akte. De kwestie dateert uit 1885, toen de plannen tot afvoer van het vuile water uit de Haagse grachten (eindelijk) vaste vorm kregen. Dat was hoognodig, want – hoewel fraai ogend – veroorzaakten die grachten als open riool een enorme stank. Naar ontwerp van hoofdingenieur John van der Vegt (1832-1912) van de Provinciale Waterstaat werd het jaar daarop begonnen met de aanleg van een kanaal, dat vanaf de toenmalige Gasfabriek bij de Gaslaan naar zee voerde om daar bij Scheveningen de vuiligheid in zee te lozen. De werkzaamheden werden uitbesteed aan het bedrijf van de Rotterdamse aannemer Gerrit Keij. Die berekende het minste voor de klus, maar omgerekend naar nu toch nog zo’n 12 miljoen euro.

De zeesluis aan het eind van het Verversingskanaal verdween in de jaren 1960. Hier een afbeelding van P.P. Schiedges uit 1889

Eind 1887 was het kanaal tot aan de Laan van Meerdervoort gevorderd en de twee in het ontwerp opgenomen sluizen in het nog te graven stuk naar zee zo goed als klaar. In mei 1888 kwam ook dat laatste gedeelte van het kanaal gereed, hoewel het nog maanden zou duren alvorens daadwerkelijk met de lozing werd begonnen. Over die gebeurtenis berichtte het Dagblad van Zuid-Holland en ‘s-Gravenhage op 10 oktober 1888: “De talrijke wandelaars, welke zich heden langs het verversingschkanaal bewogen, konden duidelijk waarnemen hoe zich nog bij opkomend hoog water ons vuil grachtwater in zee werd geloosd. Trouwens al liep dit niet zoo duidelijk in ’t oog, dan was de odeur, welke daar werd verspreid, een wis teeken dat de zee in groote hoeveelheid het eau de la Haye verzwolg, terwijl het neerstrijken van geheele zwermen zeemeeuwen in de nabijheid een andere duidelijke aanwijzing was dat de residentie van stroomen vuil water werd ontlast.”

Omslag van De club der jonge Kaninefaten van N.W.C. Kuijk (1912)

Overigens voelden de badgasten op Scheveningen, anders dan de meeuwen, zich volstrekt niet aangetrokken door de in zee geloosde smeerboel uit Den Haag. De gemeente besliste dan ook dat er tijdens het badseizoen niet gespuid zou worden. Juist in de warmste periode van het jaar bleef doorspoeling van het grachtenwater dus achterwege. Demping van veel grachten en verbetering van het rioleringsstelsel zou Den Haag pas decennia later van de stankproblemen verlossen. De (gefilterde) lozing op zee vindt sinds 1967 plaats via een buis, die ruim twee kilometer vanaf de kust uitmondt.

De club op het kanaal ter hoogte van de huidige Duindorpdam. Tekening van W.K. de Bruijn (1871-1945) uit de eerste druk

In een spannend jeugdboek uit 1912, De club der jonge Kaninefaten, speelt het kanaal een niet onbelangrijke rol. Want de schrijver N.W.C. Kuijk (1877-1928) liet de belevenissen van acht jongens in de zomer van 1889 zich daar en in de nabije omgeving afspelen. Door de stank ter plekke liet dat clubje zich kennelijk niet afschrikken. Een naar Het Vaderland gezonden brief, opgenomen in de editie van 7 juli 1892, vermeldt althans: “Bij een wandeling van de Laan van Meerdervoort langs het Kanaal naar het strand moet men soms den neus dichthouden.” Het boek met tekeningen van W.K. de Bruijn werd in 1979 heruitgebracht door Kruseman’s Uitgeversmaatschappij met een historische toelichting van C.H. Slechte. Daarin zijn veel wetenswaardigheden terug te vinden over de geschiedenis van het kanaal.

Prins Michael van Saksen-Weimar-Eisenach

De aanleg werd gerealiseerd toen de gronden daar nog onbebouwd waren en in particuliere handen. Eigenaar van de grond tussen de Gasfabriek en de huidige Laan van Meerdervoort was de bouwspeculant Cornelis Goekoop (1819-1890, de vader van Adriaan), die voor de verkoop van het verlangde stuk in hedendaagse munt zo’n 2 miljoen euro van de gemeente wist te beuren. De eigenaresse van het tweede stuk – van de Laan van Meerdervoort naar zee –  was groothertogin Sophie van Saksen-Weimar- Eisenach (1824-1897). Zij had van haar vader koning Willem II onder meer de landgoederen Zorgvliet en Houtrust geërfd. Het aan te leggen kanaal zou die twee bezittingen van elkaar scheiden, maar dat vormde voor haar kennelijk geen beletsel. Sophie moet zich bij het project betrokken hebben gevoeld, want in mei 1888 namen zij en haar echtgenoot, de groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach, tijdens een verblijf in Den Haag speciaal de tijd om het toen vrijwel voltooide kanaal eens in ogenschouw te gaan nemen. De groothertog toonde daarbij een bijzondere belangstelling voor de werking van beide sluizen. Anders dan Goekoop schonk Sophie de gewenste grond aan de gemeente, maar liet wel notarieel vastleggen dat beide kanaaloevers vrij moesten blijven van zaken, die niets met de waterhuishouding te maken hadden.

Plaquette op de Duindorpdam (foto Ralph Kämena)

Nu de gemeente in weerwil van die bepaling dat in 1984 toch wilde doen, moet de vondst van die notariële akte voor de tegenstanders een godsgeschenk hebben betekend. Een delegatie van “kakkineuze” bewoners uit het Statenkwartier – de typering is afkomstig uit het artikel in Trouw – reisde vervolgens af naar Schienen aan het Bodenmeer in Duitsland, waar Sophies achterkleinzoon en rechtsopvolger, Carl August Saksen-Weimar-Eisenach (1912-1988) woonde. Deze sprak zich uit voor een onvoorwaardelijke handhaving van de door zijn overgrootmoeder gestelde schenkingsvoorwaarden en ondertekende tevens een formele verklaring in die zin. Daarmee viel het doek over de bouwplannen van de gemeente. Bij de opening van de Duindorpdam in april 2005 traden de Saksen-Weimar-Eisenachs opnieuw voor het voetlicht. De daarbij behorende formele handelingen werden namelijk verricht door Carl Augusts zoon, Michael (geb. 1946). Op de dam herinnert een bronzen plaquette van Rudo Hartman met een beeltenis van Sophie en begeleidende tekst nog aan deze gebeurtenis.

Zo’n tien jaar later waarde de geest van Sophie opnieuw over de wateren, toen het plan werd gelanceerd om de Houtrustweg aan de overzijde van het kanaal te gaan verbreden. Dat viel te realiseren door de oever aan die zijde aanzienlijk te versmallen. Ook deze aantasting kon met een beroep op de oude schenkingsakte worden voorkomen.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.