Statenkwartier van toen: Instituut Teede Vellenga
door Karel Wagemans
Bijna tien jaar, van augustus 1913 tot mei 1923, bevond zich op de hoek van de Van den Eyndestraat en de Willem de Zwijgerlaan een kostschool, die de meer formele benaming Instituut Teede Vellenga droeg. Nadat zijn zoontjes er enige maanden ondergebracht waren geweest, schreef hun in Parijs wonende vader medio 1922 onder meer: “Het ligt in eene gezonde streek, te Duinoord bij den Haag; het eten is eenvoudig en overvloedig; de verzorging laat niets te wenschen over.” Bij de lezers van Nicholas Nickleby, de roman van Charles Dickens, zal door die aanprijzingen de herinnering opkomen aan Wackford Squeers uit het bekoorlijke dorp Dotheboys bij Greta Bridge in Yorkshire, in wiens kostschool de pupillen van het gezondste voedsel en de meest liefdevolle zorg verzekerd waren.
Een kinderbeul als deze fantast is directeur Riemer Teede Vellenga (1859-1923) echter beslist niet geweest. Enige verbeeldingskracht lijkt hem juist vreemd te zijn. Want over de aanpak van de aan zijn hoede toevertrouwde pupillen liet hij in het tijdschrift De Hollandsche Revue van september 1922 het volgende weten.
“Ik ben niet tevreden, als een jongen zijn les kent; blijken moet, dat hij de les geleerd heeft in den kortst mogelijken tijd. Let eens op, hoeveel tijd hij werkelijk besteedt aan in zich opnemen, en leg daarnaast den tijd, dien hij verknoeit met nagelbijten, plukken, krabben, verschikken, stofjes wegblazen enz. Zulk “leeren” is om twee redenen nadeelig, ik zou haast zeggen: gevaarlijk. Ten eerste: de les komt niet in ’t hoofd. Ten tweede: de jongen leert zijn tijd verbeuzelen. Hij leest. Hij leest voort, leest weer, leest over, maar verzuimt één ding: hij overhoort zich zelf niet, hij reproduceert niet. Hij stelt niet vast: dàt weet ik ervan en dàt niet. Ik leer mijn nieuwen leerling hiernaar te streven, dat hij, voor ’t eerst aan ’t einde van de les gekomen, deze kent.” Het bijbrengen van inzicht of begrip werd kennelijk niet nodig geacht. Bij Teede Vellenga ging het blijkbaar vooral om rap reproduceren.
Zijn fraai klinkende achternaam was er eentje van eigen vinding: Teede was simpelweg zijn tweede voornaam. Afkomstig uit Friesland, kwam Vellenga als onderwijzer in Amsterdam terecht en trouwde daar in 1888 met de vijf jaar oudere Alida Bogaart, sinds juli 1881 weduwe van Frederik Steltman. Uit dat huwelijk bracht zij een toen 13-jarige dochter mee. Er was ook nog een zoontje, maar die had de moeder kordaat uit haar verdere leven gebannen en in een pleeggezin ondergebracht. De knaap met het rossige haar deed waarschijnlijk teveel aan zijn vader denken, die zijn trouwbelofte had gebroken en Alida in oktober 1882 zwanger achterliet. Zij nam wraak door de gedroste vader na de geboorte publiekelijk als zodanig aan te wijzen in het dagblad De Tijd, waarbij zij tevens diens ouderlijk adres in de Haagse Wagenstraat vermeldde. Het zal daar niet onopgemerkt zijn gebleven. Haar tweede huwelijk met Vellenga bleef kinderloos. Zo hadden zij de handen vrij om hun krachten te wijden aan het door hen in 1891 aan de Amsterdamse Keizersgracht gestarte pension voor schoolgaande jongeheren, veelal kinderen van in Nederlands-Indië verblijvende ouders. De jongens kregen er behalve onderdak, voedsel en verzorging desgewenst ook studiehulp en huiswerkbegeleiding.
P.A. Daum (1850-1898), die behoort tot de groten uit de Nederlands-Indische literatuur, leverde er in 1894 vier van zijn zoons af en sprak nadien vol lof over de aanpak van Vellenga, die tot uitstekende studieresultaten bij de jongens had geleid. Zoon Henk leerde er overigens ook zijn latere vrouw kennen. Zij was namelijk de dochter van de huishoudster, die toen tijdelijk de taken waarnam van de met ziekte kampende mevrouw Vellenga. In 1896 verhuisde het instituut van Amsterdam naar Hilversum en vervolgens in 1911 van daaruit naar hier, waar de kostschool aanvankelijk werd ondergebracht in een villa aan de Scheveningseweg op de hoek van de Helmstraat (tegenwoordig de Ierse ambassade). Een uit die tijd daterende foto toont, behalve acht jongens in de leeftijd tussen de 6 en 16 jaar met op de voorgrond de inwonende docent wiskunde Marius Reijsenbach, op het bordes het echtpaar Vellenga en haar ongehuwd gebleven dochter Anna. Al in 1913 werd deze locatie echter ingeruild voor het monumentale pand op de hoek van de Van den Eyndestraat. Dat er in de advertenties van toen steeds gesproken werd van Duinoord geeft wel aan dat de wijkaanduiding Statenkwartier in die dagen nog lang niet algemeen was.
Mevrouw Vellenga overleed eind november 1914, hijzelf in februari 1923. De instituteur was voordien, eind 1920, nog hertrouwd met Cornelia Baan, een 44-jarige kapster uit de Valeriusstraat. Die stand van zaken was zijn inwonende stiefdochter kennelijk niet bevallen, want zij nam kort erna de post van huishoudster bij de burgemeester van Maasland aan. Het “groote solide huis” in de Van den Eyndestraat werd vrijwel direct na Vellenga’s dood te koop gezet. Belangstellenden werd erop gewezen, dat het pand ook voor vele andere doeleinden geschikt was. Dat bleek, want na een ingrijpende verbouwing werd de parterre met een nieuwe ingang aan de Willem de Zwijgerlaan in 1924 als postkantoor in gebruik genomen. Dat kantoor zou er ruim 70 jaar gevestigd blijven. De vroegere en uitgebreide inboedel van het instituut ging eveneens in de verkoop. Het meest opvallende item bleek de sprekende papegaai met kooi voor “slechts” 42 gulden (zo’n 400 euro nu). Denkelijk Vellenga’s lieveling: die vogels zijn immers knapen in het reproduceren!
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!