Statenkwartier van toen: Een man met een enorme allure
door Karel Wagemans
Zijn diploma wist Cees Laseur (de voornaam wordt uitgesproken als Sees) er niet te behalen. Maar dat hij zijn middelbare schooltijd doorbracht op de toenmalige HBS aan de Stadhouderslaan is bepalend gebleken voor zijn verdere leven. Daar werd namelijk het talent ontdekt en aangewakkerd, dat hem in de vorige eeuw tot een der meest geliefde acteurs van ons land heeft gemaakt.

Ansichtkaart uit 1903: de HBS Stadhouderslaan in een nog kaal gebied (HGA). Het gebouw verloor zijn schoolfunctie in 1991
De eerste tien jaar van zijn leven bracht Cees Laseur (1899-1960) door in Nederlands-Indië, waar zijn vader officier van gezondheid was. Vooruitlopend op diens pensionering vertrok zijn vrouw met hun twee kinderen in 1909 alvast naar Nederland om hier huisvesting te regelen en scholen uit te zoeken. Een woning werd gevonden in de 2e Antonie Heinsiustraat 72, een adres in 1911 verruild voor de Jacob Gillesstraat 19, nadat het gezin weer compleet was. Cees en zijn oudere zusje Athalie zaten in september 1912 allebei op de HBS Stadhouderslaan, toen vader Laseur een baan kreeg als gemeentearts in Den Bommel op Goeree-Overflakkee. Ziekte zou hem echter dwingen die functie al binnen drie maanden weer neer te leggen. Moeder Laseur was meegegaan naar de nieuwe standplaats, terwijl de kinderen voorlopig werden toevertrouwd aan tandarts Mees van de Frederik Hendriklaan 42, een collega van hun vader uit diens Indische tijd. Kennelijk om het net begonnen nieuwe schooljaar op de Stadhouderslaan niet abrupt te onderbreken. Na de terugkeer van beide ouders werd de 2e Antonie Heinsiusstraat 89 betrokken. Vader Laseur overleed er kort nadien in januari 1913. Vrouw en kinderen verhuisden later dat jaar naar de Sonoystraat 93.

Scene uit Hans de klokkeluider met rechts Cees Laseur als Satan (HGA)
Op de HBS was Cees lid van de schooltoneelvereniging, waardoor hij in nauw(er) contact kwam met zijn leraar Duits, Jan Heijligers (1872-1945), die binnen dat clubje een actieve rol speelde. Heijligers bewoog zich graag in theaterkringen en stond als begaafd amateur ook regelmatig zelf op de planken. Hij raakte onder de indruk van Cees’ acteervermogen en omdat die in andere zaken niet bijzonder uitblonk, spoorde hij hem aan dit talent beroepsmatig uit te buiten. In 1926, toen de HBS Stadhouderslaan een kwart eeuw bestond, kon het publiek in de Koninklijke Schouwburg zich laven aan de gevolgen van dat advies. Daar werd toen ter ere van dit jubileum het door oud-leerling Johan Fabricius geschreven toneelstuk Hans de klokkeluider of De duivel in den toren opgevoerd onder regie van Cees Laseur, die ook – net als Heijligers trouwens – tot de cast behoorde. Naar de Haagsche Courant van 12 juli 1926 meedeelt, bereikte het enthousiasme voor het sublieme gehalte van het gebodene aan het eind van het stuk het kookpunt en volgde de ene ovatie op de andere.

Ansichtkaart van de jeune premier uit de jaren 1920
Laseur had het inmiddels al tot een vrij bekend toneelspeler gebracht van wie er zelfs ansichten in omloop waren. Zijn eerste professionele optreden in het Haagse dateert uit december 1917, toen hij optrad als “een jolige gast” in het blijspel Nachtwacht, uitgevoerd door het toneelgezelschap van Cor van der Lugt Melsert. In de jaren hierna volgden engagementen bij de gezelschappen van Eduard Verkade en Cor Ruys. Hij woonde in die dagen op kamers op diverse adressen in Den Haag, maar verhuisde eind 1925 naar Amsterdam. Daar speelde hij tot 1932 opnieuw in enkele toneelgezelschappen om vervolgens artistiek leider te worden bij het Centraal Tooneel, een ensemble waarvan hij in 1936 tevens directeur werd. Met Laseur aan het roer bestond het repertoire sindsdien vooral uit aldus genoemde societycomedies Tot de vaste spelerskern behoorde Mary Dresselhuys (1907-2004) met wie hij in 1934 trouwde en die de moeder van zijn dochters Merel en Petra werd,

Foto met onderschrift uit het Algemeen Handelsblad, d.d. 09-10-1941
Tijdens de bezettingsjaren heeft Laseur zijn toneelactiviteiten niet gestaakt, zoals diverse collega’s uit protest wel deden. Niet omdat hij pro-Duits was, maar omdat hij vond dat er bij alle misère iets te lachen over moest blijven. En die lach kon hij geven, dus waarom daarmee stoppen? In die gedachtegang paste ook zijn verzoek aan Leonhard Huizinga om diens “schelmenroman” Adriaan en Olivier voor het toneel te bewerken. Met de publicatie in november 1939 had de schrijver beoogd een moment van ontspanning te bieden in angstige dagen. (Het stond dan ook al snel in de top 5 van meest verkochte boeken.) Met Ko van Dijk en Dick van Veen als Adriaan en Olivier en Laseur als hun doodgewaande oom Wout ging het toneelstuk eind mei 1941 te Amsterdam in première. De eerste vertoning ervan in Den Haag vond een kleine drie maanden later plaats voor een uitverkochte zaal in de Koninklijke Schouwburg (op last van de Duitsers toen Stadsschouwburg genoemd). “Wie zich echt vermaken wil moet niet verzuimen dit Nederlandsche stuk te gaan zien,” luidde de recensie in Het Vaderland van 17 augustus 1941.

Ten tijde van zijn 35-jarig toneeljubileum in 1953 (Nationaal Archief)
Na zijn scheiding van Mary Dresselhuys, begin 1946, vertrok Laseur later dat jaar naar Amerika om daarginds nieuwe ervaringen op te doen, zoals hij als reden opgaf. Hij keerde in februari 1947 terug, toen hij het aanbod kreeg om de leiding op zich te nemen van een nog te vormen toneelgezelschap voor optredens in de Koninklijke Schouwburg. Dat werd de Haagse Comedie, waarbij de financiële administratie in handen kwam van Paul Steenbergen. Een doordachte beslissing want Laseur kon absoluut niet met geld omgaan. Naar zijn weduwe in 1980 nog tegen Henk van der Meijden van De Telegraaf zou opmerken: “Toneel was zijn leven. Hij was een man met een enorme allure. Maar het betalen van rekeningen, nee dat was zijn kracht niet.” De viering van zijn 35-jarig toneeljubileum, oorspronkelijk gepland voor februari 1953, werd in verband met de watersnoodramp uitgesteld tot 2 oktober van dat jaar. In een – volgens Het Vaderland van een dag later – “tot de nok gevulde” Koninklijke Schouwburg speelde Laseur toen de hoofdrol in een door hem zelf vertaald blijspel van Sacha Guitry met de titel N’écoutez pas, mesdames. De feestelijke avond, waarop de jubilaris onder meer te horen kreeg dat hij was benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, werd – nog steeds volgens Het Vaderland – afgesloten met “een allesoverweldigend applaus en luide toejuichingen”.

Met Sophie Stein als Theo en Mina Doorsnee. Omslag van de VARA-radiogids uit 1955
Laseur woonde sinds oktober 1947 weer in Den Haag, op de Van Alkemadelaan 582. Nadat hij in februari 1954 was hertrouwd met Joan de Bruïne Groeneveldt (1919-2001) werd hun adres Van Kijfhoeklaan 86. Daar stond hij op 2 april 1959 in gesprek met een journalist van De Volkskrant stil bij zijn 60ste verjaardag de volgende dag. Hij blikte toen ook even terug op de reusachtige populariteit, die hij tussen 1952 en 1958 via de radio verwierf met zijn rol als vader Doorsnee in de hoorspelserie In Holland staat een huis met teksten van Annie M.G. Schmidt. “De telefoon maakte me soms gek,” mopperde hij. “Dan belden ze op om te vragen of het al wat beter ging met mijn been…” Aan zijn verjaardag zou hij weinig doen, vertelde hij. “Wat is nu zestig jaar?” Hij ging met een paar vrienden ergens iets eten. Dan zouden er wel wat herinneringen worden opgehaald en toekomstverwachtingen worden gedeeld. In zijn geval zou die toekomst slechts negen maanden beslaan. Na afloop van een diner in het toenmalige restaurant Saur op het Lange Voorhout op 2 januari 1960 sloeg hij bij het opstaan tegen de grond en bleek overleden aan een hartaanval. Zijn dood werd door velen als een persoonlijk verlies ervaren.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!