Statenkwartier van toen: Harpij aan het Frankenslag
door Karel Wagemans
Florentine – kortweg Florrie – Heubel was een hoogst met zichzelf ingenomen, buitengewoon arrogante en volstrekt humorloze vrouw, zoals uit haar optreden en uitspraken is gebleken. En helaas even halsstarrig in de leer als degene, waarvan zij ruim zestig jaar de weduwe bleef: Meinoud Rost van Tonningen (1894-1945), ooit de tweede man in de Nederlandse nationaalsocialistische beweging en door zijn biograaf David Barnouw in 1994 terecht getypeerd als “fout tot het bittere eind”. In hun kortstondig huwelijk van viereneenhalf jaar baarde ze hem drie zonen, die wat de vader betrof later het liefst boer, dokter en ingenieur hadden moeten worden. Het pakte anders uit.
Florries vader, Gustav Heubel, was afkomstig uit Goslar in de Harz, een plaats die tegenwoordig vooral bekend staat om de groots aangepakte jaarlijkse viering van de Walpurgisnacht, vanouds een duister gebeuren met heksen in de hoofdrol. Hij trouwde in 1903 te Amsterdam met de enige dochter van zijn in de (transport)handel rijk geworden werkgever, Willem van Haren Noman. Ze kregen vier kinderen, waarvan de in 1914 geboren Florrie de jongste was. Heubel liet zich pas in 1921 tot Nederlander naturaliseren, zodat op grond van de toenmalige wetgeving aangenomen moet worden, dat ook Florrie eerst toen Nederlandse werd. Ze zou die status in 1944 overigens weer verliezen, omdat Rost van Tonningen toen in Duitse (dus vreemde) krijgsdienst trad. Zelf sinds 1935 politiek actief binnen de NSB leerde ze haar toekomstige man in augustus 1940 kennen om vervolgens in december van dat jaar te Hilversum met hem te trouwen. Haar lievelingsbroer, nadien Obersturmführer bij de SS, trad bij die gelegenheid op als haar getuige. Op bewaard gebleven foto’s is te zien hoe Florrie in klassiek bruidstoilet en met een groot boeket in de linkerhand met gestrekte rechterarm de bekende fascistengroet brengt. Een weinig elegante en nogal ridicule aanblik. Maar waar het om het uitdragen van haar levensovertuiging ging, zou zij toen en later geen kans onbenut laten.
Na de totale ineenstorting van het Derde Rijk, begin mei 1945, kwam Florrie met haar drie zoontjes – de jongste was nog maar net geboren – uiteindelijk in Goslar terecht. Ze werd er opgewacht door haar eveneens uitgeweken ouders, schoonmoeder en zwager Wim, die er onderdak hadden gekregen in klooster Frankenberg. Pas in die tijd bereikte de familie het bericht, dat Meinoud Rost van Tonningen op 6 juni van dat jaar in de Scheveningse strafgevangenis het leven had gelaten. Zoals gezegd, hadden hij en Florrie in 1944 hun Nederlandse nationaliteit verloren, doordat hij in Duitse krijgsdienst was getreden. (Zij herkreeg haar Nederlanderschap pas in 1949 na een daartoe ingediend verzoek.) Toen zij in juli 1948 bij haar moeders moeder in Hilversum werd gearresteerd, omdat zij het land was binnengekomen zonder de daartoe vereiste reisdocumenten, verklaarde zij onder meer dat de oude vrouw haar en de drie kinderen al drie jaar volledig onderhield. Kennelijk was het moment aangebroken om te bezien hoe het nu verder moest. Het heeft er alle schijn van dat in de daarover gevoerde gesprekken tussen grootmoeder en kleindochter de persoon van Johan Beukman van der Wijck (1871-1950) van het Haagse Frankenslag onder de loep is genomen.
De aanduiding “een verre neef”, die Barsouw in zijn biografie over Rost van Tonningen bezigt, doet nauwelijks recht aan de verknoopte familiebanden, die er tussen Beukman van der Wijck en Florrie bestonden. Want hij was niet alleen een vroegere zwager van haar Hilversumse grootmoeder, maar ook een volle neef van haar (inmiddels overleden) schoonmoeder. Beukman van der Wijck had het Frankenslag 180, na een leegstand van bijna drie jaar vanwege de evacuatie, eind 1945 met zijn tweede vrouw betrokken. Het kinderloze echtpaar was al op leeftijd en toen zij in juli 1947 stierf, bleef haar man nogal eenzaam achter. Hij voelde behoefte aan wat gezelschap en aan iemand die hem de zorg voor het huishouden uit handen nam. Florrie, eind augustus 1948 weer op vrije voeten gesteld, was op zoek naar (goedkoop) onderdak voor zichzelf en haar kinderen. Het Statenkwartier was haar niet onbekend, want Wim Rost van Tonningen, de broer van haar man, woonde er sinds jaren op de Willem de Zwijgerlaan 70. Zo werden weduwnaar en weduwe het snel eens en betrok Florrie begin september 1948 met haar kinderen de parterre van zijn grote huis.
Over het verblijf daar heeft Florries zoon Ebbe jaren na dato summier verslag gedaan in zijn in 2012 gepubliceerde levensverhaal In niemandsland. Zijn moeder zou Beukman van der Wijck “een ronduit onaangename man” hebben gevonden. Het getuigt bepaald niet van waardering voor de reddende hand, die haar door een niet aan kinderen gewende man van tegen 80 is toegestoken, toen hij haar en haar jonge zoontjes in huis nam. Dat hij met Florrie geen prettig gezelschap, maar veeleer een harpij had binnengehaald, zal hem wel snel duidelijk zijn geworden. Ebbe rept verder nauwelijks over de man, die met hen de voordeur deelde. De Haagse telefoongids van 1950 vermeldt het Frankenslag 180 echter nog steeds als zijn huisadres. Beukman van der Wijck stierf in oktober van dat jaar, maar die gebeurtenis lijkt geen merkbare verandering voor Florrie en de kinderen met zich mee te hebben gebracht. Wel kwam niet lang nadien vader Heubel, wiens vrouw in maart 1949 te Goslar was overleden, er nu ook wonen.
Uit een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden van 2 december 1952 blijkt dat Florrie – die volgens eigen zeggen geen cent (meer) bezat – ondertussen financieel meer armslag had verkregen, zodat zij huishoudelijke hulp kon betalen. Een werkster was er kennelijk al. Zoon Ebbe relateert die gewijzigde situatie aan de erfenis, die was vrijgekomen met de dood van Florries Hilversumse grootmoeder, de oude mevrouw van Haren Noman, begin 1951. In december 1952 kreeg vader Heubel een beroerte, hetgeen leidde tot zijn opname in de ziekeninrichting Villa Novalis aan de Scheveningseweg (zie ook: Plantlust herbezocht op deze site). Hij overleed daar nog diezelfde maand.
Het valt niet te achterhalen door wie het Frankenslag 180 via een openbare veiling ter verkoop werd aangeboden, maar langs die weg bracht het huis begin september 1953 ruim 21.000 gulden op, zo’n 85.000 euro nu. Florrie en haar zoontjes verhuisden in dezelfde periode naar een door haar gekochte kapitale villa in Velp, terwijl er bovendien een auto werd aangeschaft. De “arme tijd” was evident voorbij en daarmee blijkbaar ook de terughoudendheid, die Florrie tot dan toe nog naar buiten toe had betracht, waar het haar oorlogsverleden betrof. De manier, waarop zij zich sindsdien van haar meest verwerpelijke kant deed kennen, leverde haar de bijnaam “de zwarte weduwe” op. In 1990 verschenen haar memoires onder de titel Op zoek naar mijn huwelijksring, dat vanzelfsprekend ook een Duitse vertaling kreeg als Auf der Suche nach meinem Ehering (1993). Florries publicatiedrang werd door Harm Botje in zijn recensie in het NRC Handelsblad van 2 februari 1991 afgedaan met de woorden: “332 bladzijden onleesbare tekst [waarvan] je werkelijk niets wijzer wordt.”
Ze overleed op maart 2007 te Waasmunster in België, nadat al haar zoons zich in de loop der tijd publiekelijk van haar hadden gedistantieerd.
Plaats een Reactie
Meepraten?Draag gerust bij!